dinsdag 17 juni 2008

...

Het gebrabbel op de achtergrond –stilte en het niet vermoedde vuur aan de binnenkant van mijn huid. Op het punt van de witte dood, met als getuige de wazige menigte. Wil jij mijn vriend –mijn broeihaard van muze en gestolde passie zijn, of zeggen deze woorden van hebberigheid naar wat jouw leven en jouw opgekropte frustratie is niets. Wil je –als een druppel bloed op een doorn van niet eens een bloem, maar een gewone grauwe struik die je liever vermijdt – niets liever dan weer deel worden van de afstompende massa dat hun eigen bekrompen lot zou afstaan zolang het dagelijkse ritueel van leven en dood maar niet verstoord word.
Schroeiende haren –niet echt kapot, terwijl ik naar je kijk en even niet –waarom niet?- de glasheldere maan wil horen stralen. De zon gaat weer eens dood. De maan wil – net als de massa eronder niet onderdoen voor haar kracht. Nee meneer. Ze zal nu niet meer gaan. Pas als je morgenochtend opnieuw geboren bent, onder de koude betonnen lakens die de veiligheid veinzen. Pas als je het vuur weer hebt gedoofd die passie bleek te zijn.
Jij… kan nu even niet… buiten komen spelen.

niemandsland

en daar
tussen de contouren
van het tapijt
en de vloer

zag ik
de zin van het "zijn"
in zijn schulp
terugkruipen

en ik keek naar de zon
en de vergiftigde maan

ze konden me
gestolen worden.